Virenzo en ik

Uitgeverij Lemniscaat
ISBN 9789056374877
Omvang 114 pagina’s

pijl2.png
 
 

Een reus in bed (2003)

Bekroond met een Vlag & Wimpel 2004

Jan en Virenzo zijn heel verschillend, maar toch zijn ze dikke vrienden. Virenzo is een grappenmaker. Hij is kampioen met dammen en durft bijna alles. Jan twijfelt vaak aan zichzelf. Als de juf hem voor het bord roept is zijn hoofd plotseling helemaal leeg en weet hij niks meer.

Jan en Virenzo zijn allebei lid van de zeilclub. Meestal varen ze in dezelfde boot. Maar op een dag krijgen ze ruzie en de volgende ochtend vertrekken ze niet samen naar de club. Virenzo is er eerder en hij stapt alvast met een paar anderen in een boot.

Het waait heel hard en de boot slaat om. Als Virenzo niet direct gevonden wordt, maakt Jan zich grote zorgen. Waar is Virenzo? Ze moeten het toch nog goedmaken?

 

Leesfragment

‘Virenzo!’ Jan roept tegen de wind in naar de dichte gordijnen, de dichte deur. Hij drukt zijn pet op zijn hoofd. De wind wil hem telkens van zijn hoofd halen. Hij blaast onder zijn klep, waait langs zijn hoofd en loeit langs zijn oren. Maar Jan steekt er een stokje voor. Iedere keer drukt hij ruim op tijd de pet stevig over zijn haren. ‘Virenzo!’
Het lijkt wel alsof de wind het geluid uit zijn mond weer terugduwt, zijn keel in. ‘Virenzo! Virenzo!’

Het klinkt heel zacht, terwijl hij een rood hoofd heeft van het schreeuwen.

Jan tikt op het ruitje in de voordeur. Giechelt daar iemand?

Hij gaat op zijn tenen staan en gluurt tussen de kier van het gordijn door in de gang. Niets te zien.

Hij drukt zijn hoofd nog iets dichter tegen de deur en zijn pet waait af. Hij rent erachteraan, pakt net mis en weer, net mis, maar kan gelukkig nog precies voordat het rode ding de tuin uitwaait het met zijn voet in bedwang houden.

Virenzo zal toch niet nog slapen? Of zou hij nog boos zijn? Dan had híj meer reden om kwaad te zijn, want Virenzo had echt rotdingen gezegd.

Nee, Virenzo is vast nog zijn regenjas aan het zoeken en dan propt hij ondertussen een boterham naar binnen, waardoor hij niet kan roepen.

Jan wacht voor de deur. Straks kijkt Virenzo uit het raam waar hij blijft. Of misschien doet hij de deur open om te zien of hij al de hoek van de straat om komt racen.

‘Had je wat?’ zou hij dan zeggen.

Maar de deur blijft dicht. Hij ziet hoe de minuten op zijn horloge voorbij kruipen. Als hij nu niet gaat, komt hij te laat.

Dan bel ik nog een keer aan, heel lang en heel hard en als hij dan niet komt, ga ik.

Jan doet wat hij zich heeft voorgenomen. Er gebeurt niks. Dus springt hij op zijn fiets en rijdt weg.

Af en toe geeft de wind hem een duw. Vandaag is er geen sprake van zonder handen rijden. Jan kijkt naar voren terwijl hij fietst. Misschien ziet hij Virenzo straks fietsen. Hij zal zijn hand opsteken en roepen: ‘Waar was je nou?’ Dan stond zijn horloge verkeerd of zo.

Ze hebben al zo vaak even ruzie gehad. Als ze elkaar daarna weer zien, is het over. Of in ieder geval doen ze weer gewoon als altijd.

In het begin voelt het nog als ‘doen alsof’ alles weer gewoon is. Maar al snel is het weer gewoon. Ze hoeven er ook nooit meer over te praten.

‘O nee!’ Daar gaat Jan zijn pet weer, voor de tweede keer vandaag.

De pet gaat met een vaart over de weg, naar de andere weghelft. Waait omhoog, schuurt langs de grond. Jan gooit zijn fiets neer. Hij kijkt even naar links en naar rechts of er wat aankomt en zet een sprint in. Maar de wind is onberekenbaar en Jan pakt telkens net naast de pet.

Een snel passerende auto maakt het nog erger. Door de extra wind waait de pet een sloot over, een weiland in en daar krijgt de wind helemaal vrij spel. Al snel is de pet niet meer dan een stip aan de horizon. Zijn ouders zullen wel kwaad zijn, net een nieuwe pet en nu al kwijt.

Fietsen moet hij. Jan trekt zijn kraag omhoog en trapt. Nou is hij ook nog te laat.