Uitgeverij Kidsbibliotheek | Lemniscaat
ISBN 9789056379643
Omvang 96 pagina’s
Naar Wolf (2008)
Bekroond met een Vlag & Wimpel 2008
Zoltan en Wolf zijn beste vrienden. Ze doen alles samen – schooltijd of vakantie. Het is een vriendschap waarbinnen weinig ruimte is voor anderen; ze hebben genoeg aan elkaar. Toch komt het tot een onherstelbare breuk tussen de beide jongens en uiteindelijk tot een dramatische ontknoping, die als een schok komt voor zowel Zoltan als de lezer.
Leesfragment
1. Begin van de reis
Zoltan staat voor de spiegel en zucht. Aan zijn sproeten kan hij niks doen, aan zijn rode piekhaar ook niet. Maar dat is niet nodig, want zonder dat haar en die sproeten is hij niet zichzelf, herkent niemand hem. Aan zijn lengte – vrij klein, maar wel stevig gebouwd – wil hij helemaal niks doen. Aan zijn felblauwe ogen ook niet.
Maar de rest. De rest, zijn kleding, dat is te veranderen. Daar kan hij in ieder geval Wolf mee beïnvloeden. Dus staat Zoltan voor de spiegel. Al een hele tijd.
Zijn schoenen zijn nu goed. Eerst had hij z'n witte aan, ook mooi, prima merk, net nieuw en ze zitten lekker. Maar die knalwitte dingen zo onder aan zijn lijf trekken misschien te veel aandacht straks. Leiden te veel af van waar het eigenlijk om gaat. Dus draagt hij nu zijn zwarte, die zitten iets krapper en zijn wat ouder. Niet zo oud dat Wolf ze zou kennen. Daarvoor is het weer te lang geleden dat ze elkaar hebben gezien. Hij en Wolf.
Er komen herinneringen op in zijn kop. Hij schudt ze er meteen weer uit.
Hij heeft zijn schoenen gepoetst en daarna weer wat dof gewreven. Ze moeten er netjes uitzien, maar niet pas gepoetst. Gewoon, nonchalant.
Natuurlijk moet hij nu andere sokken aan. Hij trekt de witte uit, doet een greep in de la en haalt al zijn zwarte sokken eruit. Vier paar. Er is eigenlijk maar één paar geschikt. Hij trekt ze aan en bekijkt zichzelf, zijn voeten, in de spiegel.
Daarna kijkt hij op zijn horloge. Nog ruim een halfuur.
Hij moet opschieten. Als alles zoveel tijd gaat kosten als het uitzoeken van schoenen en sokken, dan komt hij nooit op tijd. De reis zit in zijn hoofd, maar staat ook op een blaadje, keurig uitgeprint. Dat papiertje ligt beneden op tafel en hij neemt het straks mee, voor de zekerheid. Naast het papier ligt zijn strippenkaart en daarnaast zijn mobiel. Ruim drie kwartier duurt de reis. Dus over een dik uur zal hij oog in oog met hem staan. Met Wolf.
Even flitst de kop van Wolf door zijn hoofd. Die grijns. Die grote, grote grijns. Sterke gele tanden als van een echte wolf.
Weer schudt Zoltan zijn hoofd. Eruit, die gedachten. Hij bekijkt zijn kleding, pakt twee spijkerbroeken uit de kast en legt die op zijn bed. Een spijkerbroek is altijd goed. Maar zal hij de meest hippe aandoen of juist die andere? Niet dat het Wolf op zal vallen. Maar toch.
Wat zal Wolf aanhebben?
Zoltan trekt de gewone spijkerbroek aan en bekijkt zichzelf in de spiegel. Van voren en van achteren. Aan de voorkant zie je een vouw die erger wordt als hij gaat zitten. Maar ook als hij staat, zie je hem. De achterkant van de broek zit strak en glad om zijn achterste. Zoltan trekt wat aan de vouw aan de voorkant. Die andere broek heeft dat ook… Zal hij nog kijken of die beter zit? Nee, besluit hij na een blik op zijn horloge.
Nu nog een shirt en een trui. Er zijn eigenlijk maar twee T-shirts die in aanmerking komen: het zwarte met de doodskop en dat andere dat heel langzaam van wit beneden naar rood vanboven gaat. Volgens zijn moeder staat dat mooi bij zijn haar.
Gelukkig is ze niet thuis. Zij zou zich ermee gaan bemoeien. Vragen of hij wel moest gaan. Wat hij ervan verwachtte. Waarom die kleren zo belangrijk zijn.
Dan voelt hij nog meer dat hij wel een meid lijkt, zoals hij bezig is.
Zonder verder nadenken pakt hij het zwarte T-shirt en trekt het over zijn hoofd. Hij heeft het nu al warm. Maar toch moet hij nog een trui aan. Vandaag zal het kouder zijn dan gisteren.
Dus hij moet een trui aan en hij weet eigenlijk wel welke. Er staat ‘Dead End’ op, met rode druipende letters, de naam van een echt goeie band. Hij is er laatst samen met Remco naartoe geweest. Zijn moeder vond het eerst niet goed: te laat, te ver, meer voor oudere kinderen. Maar ze wist ook wel dat hij veel naar deze muziek luistert en dat die band niet snel meer bij hen in de buurt zal spelen. Dus bracht ze hen. Remco en hij hebben de hele avond heftig met hun hoofden staan schudden. De volgende dag deed zijn nek pijn. Maar daar had hij natuurlijk niks over gezegd. In de pauze heeft hij die trui gekocht, van zijn zakgeld.
Hij pakt hem uit zijn kast en neemt hem mee naar beneden. Daar pakt hij de strippenkaart, de uitgeprinte reis en zijn mobiel en steekt ze in zijn achterzak. Kijkt nog eens na hoe laat hij weg moet. Doet de tv aan om te zien hoe laat het precies is en zet zijn horloge gelijk. Nog drie minuten.
Zoltan rent naar boven en zoekt gehaast naar het inklapmesje. Hij laat het in zijn achterzak glijden bij de andere spullen. Achteloos doet hij er nog iets bij: een klein glimmend ding. In de gang kijkt hij nog een keer in de spiegel; hij springt hoog op om de rest van zijn lijf te zien. Controleert nog een keer de inhoud van zijn zak.
Het is oké. Hij is oké zo.
Hij moet gaan. Hij gaat.